Verhaal: dé Herinnering

 

Fris gedoucht zijn we in afwachting van de Ooijpolder aflevering van het natuurprogramma Vroege Vogels. Bij het eerste camera shot van de Bandijk in de Ooij roep ik “ik weet waar dat is” en er komen wat beelden met een sepia waas in mijn hoofd voorbij; die van herinnering, de vroege zeventiger jaren. Ik zit op de bijrijders plaats in de groene platte DAF vrachtwagen; de melkwagen.

We komen zojuist van wat boeren in Persingen; die hebben altijd veel melkbussen aan de weg staan. Zo klein als ik ben, neem ik de taak om de deksels te controleren, zeer serieus. Allemaal worden ze extra aangeduwd. Het is fijn om even tussen de warme melkbussen te staan, want het is vandaag vroeg én koud. Ondanks de zoetige melkgeur die rondom de bussen hangt, komt er ook een geur van bloesem van de sleedoornhagen langs. De geur van De Duffelt.

Met een ferme handgreep pakt mijn vader de melkbus en slingert deze behendig bij de andere bussen of ‘tuiten’. Elke boer heeft zo zijn eigen melkbussen, met eigen kleurenband of eigen nummer. Misschien wel in bruikleen van de Melkerij Lent. We zijn heel vroeg uit Millingen vertrokken en hebben eerst bij de Proefboerderij geladen om daarna via Kekerdom en Leuth richting Persingen te rijden.Een soort kroegentocht, maar dan met melk in de hoofdrol.

De Duffelt met haar kleigrond zorgt voor veel grasland; een perfect graasgebied voor de koetjes. Ik vind het gezellig om met mijn vader op pad te zijn, helemaal als we dan babbelen over autorijden en waar we ’s middags nog hazen kunnen spotten. Hij praat ook veel over de tijd dat hij samen met zijn vader en broer een bodedienst begint. Mijn vader kent de melkrit uiteraard op zijn duimpje en slaat bij de Hubertusweg rechts af naar Persingen. Dat is best een bochtige weg, daar voor het kerkje, “ik hoop maar dat er geen tegenligger aankomt, want er zijn zoveel sloten”, zeg ik tegen mijn vader. Tussen Persingen en Nijmegen heb je eigenlijk best veel wegen die naar de Melkerij Lent in Nijmegen leiden en ik hoop dat we de juiste pakken. Want daar moeten we de bussen lossen, terugladen en leeg afleveren bij de boeren.

 

“Vanille vla of volle melk?“ vraagt mijn vader bij het Hollands Duits Gemaal. Mijn ontbijt dient zich bijna aan. Ik herken aan de huizen dat we in de stad zijn en zie de Wedren. En Melkerij Lent. Het is er een drukte van belang want er zijn veel toeleveranciers en afnemers rondom Nijmegen. Het is er warm en er is veel helder geluid van de flesjes die in de kratten gezet worden. Mijn vader duwt me een klein “flesje geel” in mijn hand. Doordat de vla nog een beetje warm is, is het vloeibaar genoeg om te drinken. Lang hoef ik niet te wachten voordat we weer richting de Pals in Millingen gaan. Heimwee is niet direct het juiste woord, maar het zit er dicht tegen aan qua gevoel. Mijn vader werkt fysiek hard, dat zie ik, ook al ben ik een kind.

 

 

“Het, fiets je even mee over het Duits, want bij de Geeracker in Bimmen kan ik  je nog wat jonge hazen laten zien. Laten we dan ook even stoppen bij boer Wassenberg” zegt mijn vader ‘s middags. Ik ga verveeld op het bankje onder het raam van de boerderij zitten, terwijl mijn vader over de muur tuurt. Willy Look’s  busdienstregeling van Bimmen naar Kleef heb ik ook al 3 keer gelezen, zo lang duurt het.  Mijn vader wil altijd even kijken bij die muur. Er zijn namen ingekerfd en door de jaren heen wordt het iets minder goed zichtbaar.


 Mijn vader zegt: “Kom Het, we zetten onze eigen voorletters erin H en H”. We pakken een stukje steen en kerven de H H er in. Het maakt op dat moment  blijkbaar geen enkele indruk want ik vergeet het. Over het betonnen fietspad mét strepen teer ertussen, doen we wedstrijdje wie het eerst in Bimmen is. Ik win. Maar mijn vader spot de hazen het eerst.

 

En dan komt die onverwachte keer na 43 jaar, dat ik zelf uitstap bij Wassenberg en ik hetzelfde ga doen als mijn vader dus ook deed. Ik sta stil bij de muur. Als slag bij heldere hemel zie ik opeens H H staan. Opeens ben ik weer bij mijn vader en herinner ik me dat hij zegt: “kom Het, we zetten onze eigen voorletters erin H en H”. Je snapt dat ik even moet bijkomen van deze heftige emotie. Ik ben in tranen.

 

 Mijn vader was een echte Millingenaar en genoot zo van De Duffelt. Ik weet dit omdat hij het me altijd vertelde. En daarom hoop ik dat de muur bij Wassenberg nooit verdwijnt. Mijn sepiakleur herinnering heeft kleur gekregen. 

 

Verhaal Dé Dag 

 

Gisteren had ik eindelijk de ‘bonus’. Terwijl ik er op de heenweg langs reed dacht ik er al aan; dit wordt de dag dat het me gaat lukken. Niets dat me er nog van weerhoudt. In prachtige letters stond er geschreven dat er voor €3,50 Walnüsse te koop waren.

Maar uiteraard had ik, zoals gewoonlijk, geen cash op zak en vragen bij een boerderij of ze  een pinbetaling konden doen, zou een lachertje zijn. Zeker hier in Niel, het dorpje dat op het grensgebied ligt van Nederland en Duitsland, behorend bij de Niederrhein. Ik groeide op aan de Nederlandse zijde, aan de Rijn, maar keek elke dag uit op de landerijen van de grote boer die net op de scheidslijn van de grens woonde.

 

Net zoals afgelopen keer, draaide ik mijn hoofd naar rechts om te kijken of er wat was veranderd. Het bankje stond er nog, de kleur van het mos was nog steeds die van kerrie groen, maar de schaal met ingekerfde blaadjes was weg.

Maanden ervoor was ik bij deze boerderij, echt een Hof, gestopt met mijn auto om een foto van het bankje en schaal te nemen, zo mooi vond ik de compositie. Vanuit de boerderij gezien, loopt de regionale weg direct langs de achterkant van dit pand. Als je de deur iets te enthousiast open maakt, raak je de muur met gemak aan. Maar dat wil je niet, niet voor je auto, maar ook niet voor de muur.

 

Al mijn hele leven zie ik de blinde muur van deze achterkant en heb ik evenzoveel gedachtes en fantasieën. Mijn moeder was een geweldige verhalenverteller en liet deze muur het decor zijn van het verhaaltje voordat ik ging slapen. Geen dag ging er voorbij of de hoofdpersonen uit het slaapverhaaltje bereikten ook deze boerderij, dus ook de muur. Mijn vader wist te vertellen dat de boerderij een keer brandde, maar dat de muur overeind gebleven was. Nu zou je kunnen zeggen dat fantasie onuitputtelijk en dus lekker voor je hoofd is, maar bij mij zit er waarschijnlijk een houdbaarheidsdatum op. Gisteren verstreek deze, de nieuwsgierigheid overwon het.

Tien euro zou ik pinnen bij een geldautomaat in mijn geboortedorp; het bedrag voor zeker twee kilo walnoten. Dat de geldautomaat alleen ING pasjes accepteerde, deed me één appel kopen in de supermarkt. Dan zou ik er tien euro bij vragen bij de cassière waarvan ik het gezicht vaag uit mijn jeugd kon herinneren. Normaal maak ik een beleefd praatje, maar gisteren liep ik rechtstreeks naar mijn auto. Het tientje brandde in mijn broekzak. Binnen 10 minuten stond ik weer bij de Hof en sloeg bij de muur links af. Ik reed het erf op; eindelijk was ik er! Ik was er! Even twijfelde ik of ik alles zou fotograferen wat ik zag; de eendenpoel, nog een muur, de tuin, de notenboom, het uitzicht. Maar dat zou raar overkomen als iemand me vanuit binnen zou zien aankomen. Laat staan dat ik zou juichen dat ik ‘er was’.

 

De voorkant van de boerderij, míjn achterkant, deed me ook weer twijfelen. De rieten stoel met uitzicht op de akker nodigde me gewoon uit. Zoveel gastvrijheid van een erf, hoe bizar is dat om te ervaren. Ik vond nog steeds dat dat niet kon en een indringer wilde ik zeker niet zijn. Ik hoorde tegen mezelf zeggen; benimm dich mal /gedraag je!

Een klingelbel, zo een die je moet uittrekken en die na één seconde op het gietijzer een rinkelend geluid maakt, was op ooghoogte in de deur gemaakt.

Ik kon al naar binnen kijken; voyeur die ik was.

 

Het duurde even voordat de vrouw verscheen. Ik zei dat ik voor € 10 graag walnoten wilde kopen. Gerne! En gaf me drie zakken, waarop ze met stift “bio” of "3,50"geschreven had.

Ik had “dag en dank u“ kunnen zeggen, maar ik bleef staan, waarschijnlijk gaf ik signalen dat ik niet weg wilde.  En wat ik nooit kon bevroeden, gebeurde. Zij nodigde me uit en vroeg of ik misschien thee wilde; eigenlijk was dat alles wat ik wilde, maar eigenlijk voelde het toch wel vreemd.

 

 Al mijn sensoren stonden aan toen ik naar binnen ging; een prachtige tegelvloer met allemaal patronen in blauw, wit en bruin. De grote houten tafel met acht stoelen erom heen, de houten objecten tegen de muur, het olieverf schilderij met bloemen en de cacao kleur van de muur nam ik in me op.  Ik keek uit op de akker en hoorde eigenlijk niets meer. ‘ik ben er’.

 

De muur had mij geroepen; de boerderij had mij geroepen. Maar meer nog de walnotenboom had mij geroepen. De boom die er al meer dan 125 jaar stond en elk jaar weer noten zou afwerpen in de hoop dat er nieuwsgierige mensen zouden komen. Mijn gedachten dwaalden af naar hoe het meer dan 125 jaar geleden geweest zou zijn om hier te zitten. En wie ik dan tegen gekomen zou zijn.

 

Het kleine, design theepotje was leeg. Nog steeds was de dame een beetje overrompeld over dat ze me had toegelaten in haar boerderij, denk ik. Maar goed, wie een bord neerzet, kan passanten verwachten. Vandaag was ik dat. De een is van nature uitbundig, de ander iets meer ingetogen. Gisteren was ik uitbundig in mijn hoofd en ingetogen in mijn gesprek. De dame wellicht dubbel ingetogen. Dat is mooi van ontmoetingen.

  

Ik vroeg haar om toestemming om een foto van binnenuit naar buiten te nemen; temeer omdat ik altijd van buiten naar binnen droomde. Zij stemde toe.  

       

De Bokkenwagen - een kinderverhaal 

 

“Zit het laken zo hoog genoeg? Dan kan je het zelf even terug slaan over de deken”. Mijn nog natte haren worden naar links geveegd en de bekende woorden ‘tot morgen’ zijn heel zachtjes gefluisterd. Ik maak me klein, want het is nog koud in bed en ik weet dat het verhaal begint…


Puk en Muk zijn twee zussen die helemaal achter in het dorp wonen. Het ligt er natuurlijk aan uit welke kant je komt rijden. Kom je uit westelijke kant, dan wonen ze achterin, kom je uit de oostelijke kant, dan wonen ze voorin. Ze hebben nog een zusje, Lili, maar die zegt niet zoveel omdat ze niet kan praten en niet veel beweegt. Als Lili lacht, komen er vaak tranen in haar grote ogen en als ze huilt, rollen die tranen over haar wangen. Dan aaien ze haar zacht over haar voorhoofd en trekken aan het koord van het speeldoosje dat boven haar hoofd hangt. Vaak komen ze van buiten gerend, omdat daar het meeste te beleven is en rennen dan weer terug naar hun andere vriend; de bok. Ongeveer anderhalve meter hoog, helemaal wit, twee kleine horens en niet te vergeten: een sik. En wat deze bok speciaal maakt is dat de onderkant van zijn bek, schuin staat ten opzichte van de bovenkant. Dat maakt het fijnmalen van het voer soms wat moeilijker.

De twee zorgen goed voor hun maatje; elke dag krijgt de bok genoeg hooi en plukken ze verse klaver. In het veld bij de wetering zijn vaak de mooiste veldbloemen te vinden en daarvan vlecht Puk dan een mooie krans die zij om de bok heen hangt. Het liefst met veel korenbloemen, margrieten en korenaren, maar het moet niet gaan kriebelen voor de bok. Want dan gaat de bok echt bokken, waarbij hij zijn horens het liefst in de buik van Puk blijft duwen. Maar vandaag is het kriebelgehalte laag en staat de bok rustig in de wei. Puk en Muk schateren het uit als de bok een ferme plas net naast hun klompen laat vallen. “Mijn klompen zijn helemaal doorgesleten aan de onderkant, ik moet nieuwe hoor, maar de pies komt er nog niet doorheen”, giert Muk het uit. “Dan bewaar ik deze klompen voor in de winter, want dan kan ik er zo goed mee over de straat glijden als het gesneeuwd heeft. Afgelopen winter kwam ik echt heel ver…ik rende en rende en op het aangestampte stuk deden de klompen mijn werk. Ik ging echt ver, joh!

Ik weet waar ze mooie klompen hebben, daar waar je droogvoer voor de geit kunt halen. Welke kleur neem jij?’

 

Elke zaterdag halen Puk en Muk de boodschappen voor Vrouw Holle. Vrouw Holle is een klein lief omaatje en draait soms met haar zakdoek tussen haar duim en wijsvingers als ze in haar stoel mijmert over vroeger. Ze loopt wat gebogen en krom, maar met al haar jaren, nog steeds niet dom. Dat laatste regeltje schreef ze overigens zelf een keer in een gedichtenboekje dat ze op tafel had liggen. In het kleine kastje in de keuken pakken ze een biscuitje uit de koektrommel, maar als ze willen, mogen ze er nog een paar pakken. Vrouw Holle dicteert wat er gehaald moet worden; een roggebrood, een pakje roomboter, een toetje en iets lekkers wat uit te delen is. “Mag dat alles zijn, dat wat uit te delen is?” vraagt Muk. Ze stoot Puk aan en fluistert dat ze een idee heeft, maar dan moet de bok wel even klaar gemaakt worden.

“Als jij dan nú naar de winkel gaat, dan tuig ik de bok en de wagen op”, zegt Muk. Je kunt zien dat ze vaker samen op pad gaan met de bokkenwagen. De bokkenwagen is hún domein. Het is een fijne en kleine houten omkisting bovenop de wagen. Binnenin liggen twee grote zachte schapenvachten en rood en oranje kussens op de bodem. In de wagen is een lampje gemonteerd waardoor je net elkaars gezicht ziet als het buiten donker is. Aan de bovenkant is een klein raam gemaakt om de sterren te bekijken. Aan beiden kanten, direct op ooghoogte, is een spleetje waardoor je genoeg zicht hebt op de weg die de bok loopt. Aan de voorkant zit een opstap en daaronder is er ruimte voor water en voer voor de bok en gereedschap. Het voer zit in een soort stenen emmer die er wat gelig uitziet, mét een hengsel. Het omhulsel is superhard en wat zo grappig is, er staan afbeeldingen op van mensen. Hun vader heeft hen verteld  dat de emmer ooit onderschept is bij iemand die deze wilde gaan verkopen en er richting Parijs mee wilde. Maar dat het eigenlijk wel een handige maatbeker was voor voer of water. En hoe de betovergrootmoeder een weldoordacht en charmant spel had gespeeld om de emmer nooit in Parijs te laten komen. Voor deze trip is de emmer goed afgevuld want de tocht is langer dan normaal en de bok moet geen honger krijgen onderweg. Dan stopt hij en loopt dan met kar en al het weiland in. Samen met het water en het voer worden er ook nog wat boterhammen met kaas ingepakt en een thermosfles warme chocolademelk. Die zijn voor hen beiden, mochten ze er trek in krijgen. De geit laat zich gedwee in het tuigje glijden en mekkert met plezier in het rond. “Hoeveel punten Käsesahne zullen we gaan halen om uit te delen? Dat hangt af hoe groot de stukken zijn, maar we zien het wel als we bij bakker Derks zijn. Ik heb zin in véél, lacht Puk. Het is om uit te delen!” corrigeert Muk haar.

 

De bok kent de weg. Heel gedwee loopt hij door de velden en de stoffige zandwegen. In de verte brandt het licht van een boerderij en dat puntje wordt steeds groter. Het is de boerderij met de lange blinde muur. Puk en Muk weten dat als je op dit punt de lamp van de bokkenwagen af haalt en je ermee van links naar rechts zwaait, je ze thuis nog zien. Dan weten ze waar je op de route bent. ”Ja, ze seinen terug”! Het duurt nog wel even voordat ze bij de bakker zijn, maar ze verheugen zich op het heerlijke gehobbel in de warme kar. En het duurt niet lang of Puk en Muk liggen al heerlijk tegen elkaar aan, te slapen. De bok stapt door.

 

De bok mekkert en staat stil. Een teken dat ze bij de bakker in Kranenburg  aangekomen zijn. Frau Derks lacht bij het zien van de gezichten van Puk en Muk, de rozige bolletjes kijken haar aan. “Nee hoor, we hebben niet geslapen, echt niet hoor” zegt Muk. Puk zit ook rechtop en wil graag weten hoe groot de stukken Käsesahne zijn. En voordat ze het weet staat de bakkersvrouw met twee heerlijke stukken taart voor de kar. “Dan moet de bok ook eten hoor” en ze pakt het voer en het water uit het vooronder. Zijn bek gaat van links naar rechts en soms valt er wat uit. Maar dat zuigt hij als het ware weer naar de binnenkant van zijn bek.

De bakkersvrouw komt even bij Puk en Muk zitten en aanschouwt het tafereel; wekelijks komen ze langs voor de bestelling ‘Buttermilchbrot’, het zeer smakelijke luxe brood. Ze vindt het leuk de meisjes groter en de bok ouder te zien worden. En als ze naar het gesmak van de bok luistert, ziet ze ook dat de emmer niet zo maar een voerbak is. Pas als de bok de emmer heeft leeg gegeten en het water er uit gedronken heeft, neemt ze deze in haar hand. Hardop zegt ze: “het leven van Christus”. Puk denkt dat ze “amen”, moeten zeggen, maar dat is het niet. De vrouw van de bakker rent naar achteren, door de bakkerij, naar de kerk. En komt terug met de pastoor. Beiden slaan kreten als “halleluja”, “dat kan toch niet waar zijn”, “ivoor”, “wijwaterketel”, “Situla”, “er zijn er maar vier op de wereld… 10e eeuw…deze moet het zijn”. De pastoor belt ondertussen met de vader van de dames en vraagt hem om zo snel mogelijk naar de pastorie te komen, want dit is de wijwaterketel die ze al zo lang kwijt zijn.

 

 

De bok mekkert; het signaal dat er weer actie moet komen om de terugtocht in te zetten. Maar niet voordat de bakkersvrouw met de hele voorraad Käsesahne aan komt lopen. Met een dikke knipoog zegt ze tegen Puk dat ze er onderweg best nog ééntje mag opeten, maar pas bij de boerderij met de blinde muur. En als ze de rest maar aan Vrouw Holle geeft om uit te delen. In het vooronder stopt ze de emmer met wat water terug en legt deze naast de broden. Gestaag loopt de bok weer over de stoffige zandwegen. De warmte maakt ze weer wat dromerig, maar Puk ligt met haar hoofd richting het vooronder en pakt de emmer. Met het beiteltje dat bij het gereedschap ligt, kerft ze de letters P,M en L onderop. Het is moeilijker dan ze dacht om door dit bikkelharde ivoor te komen, maar uiteindelijk lukt het haar. De bok mekkert en stopt: ze zijn bij de lange blinde muur.Snel springt Puk uit de wagen en beweegt de lamp heen en weer. Eerst de dozen bij Vrouw Holle afleveren, dan kan die gaan uitdelen, denkt Puk. Dan breng ik de kleine boodschappen morgen langs. Thuis lopen Puk en Muk even langs Lili en geven haar een aai; deze keer lacht ze.

De dag erop is hun vader al vroeg vertrokken richting Kranenburg, maar wat daar precies besproken wordt, weten ze niet.

 

In de verte hoor ik een dieselmotor starten. “Opstáán!”

 

Het is niet helemaal duidelijk wanneer de ivoren emmer ingewisseld is voor een andere emmer, maar sinds een tijd heeft Vrouw Holle altijd lekkernijen om uit te delen. De wijwater emmer is helaas nooit terug gekeerd in Kranenburg. Maar als je ooit de kans hebt om in het Metropolitan in New York de Situla te bekijken, probeer dan vanuit de onderkant naar boven te kijken. Dan zie je daar misschien de ingekerfde PML op de bodem staan.

 

 -in liefdevolle herinnering aan onze zus Lilian-

 

Uit de BouqHetreeks: Eiland van Beloften 

  

Zomer 2020.

Snel pak ik mijn roze Nikes onder de stoel vandaan en trek het randje van de sneakersok weer recht. De handgel, om mijn handen extra mee te ontsmetten, is goed bijgevuld; altijd lekker om zo’n sterke, desinfecterende geur te ruiken. Ook hier op het Ile de Beauté, Corsica; daar waar de maquis zo’n sterke kruidige geur achterlaat. Al vroeg was ik op pad bij de watervallen van de Tavignano om mijn dagelijkse ronde te maken, maar helaas klapte mijn enkel dubbel bij een minuscule verhoging van het pad. Die verzwikkingen zijn vaak zo subtiel dat ze, eenmaal gebeurd, een stekende pijn veroorzaken. Gelukkig was Jorge beschikbaar. Meestal kan ik rond elven even langs komen mits de reguliere afspraken afgehandeld zijn. Soms drinken we een muntthee, soms zijn we onstuimig of soms nemen we de sociale agenda door. Vandaag keek hij, dwars door zijn krullen heen, met een strenge blik richting mijn enkel. “Je bent ook geen 30 meer…dus doe eens even wat rustiger aan. Gelukkig heb je geen scheurtje in je enkelband, maar het is beter dat ik even wat sporttape aanbreng. Gelukkig heb ik mijn benen gisteren nog onthaard en voelen mijn benen superzacht aan.

 

Eerder.

Jorge ontmoet ik voor het eerst in een club in het midden van Corsica. Ik werk daar namelijk als trainee in een luxe hotel. Hij valt me direct al op door zijn typisch Mexicaanse uiterlijk waarbij zijn zware, donkere wimpers nog meer indruk maken. In de club waar we ’s avonds een drankje hebben, zijn we flink in gesprek over krullende wimpers. Elke keer als hij een sigaret op zijn wimpers legt, kijk ik vol ongeloof en maken we er veel grappen over. Met een klein clubje koersen we richting de dansvloer. Al bij de eerste beat slingert hij mij de dansvloer op en pakt de lead in de dans. Ik waan me als een superdanseres, maar vast dansen kan ik niet de hele avond...al was het maar dat ik het lekker vind om mijn vierkante meter te hebben. Ik geniet van zijn nat wordende haar, zijn stoere, geprononceerde mond, maar ook van zijn ferme Mexicaanse stijl van dansen. Zijn mouwen van zijn overhemd heeft hij opgerold en ik zie dat hij een kleine tatoeage van de Griekse halfgod Asclepius op zijn arm heeft. Zijn moeder is arts, zijn vader is arts en hij wil ook graag arts worden.

 

Hoe suf is het als een club sluit en je daarna met zijn allen buiten staat en niemand wat doet. Alsof de laatste ijsblokjes uit een ijsemmer worden gegooid en deze emmer teruggezet wordt in de buffetkast voor de volgende clubavond. Zo abrupt eindigt onze avond dus. De wijn die we gedronken hebben, is gemengd met onze danslust en vermengd met zweet. Du moment dat we buiten staan, zijn we allemaal uit onze bubbel. Het hele groepje, ook Jorge. Ook ik. Een “toedeloe” en “dag” is het. De universiteit, in het midden van Corte, rekent morgen weer op volle banken. En de specialisatie heeft een lastig onderwerp vertelde Jorge me, dus hij moet zeker aanwezig zijn. Eenmaal thuis, stap ik uit mijn kleren en prop deze als een bol in de wasmachine. Dan is dat alvast fris en hoef ik het alleen nog uit te hangen voordat ik naar het hotel ga.

 

’s Morgens sta ik al vroeg in het kaaswinkeltje bij mij op de hoek. De eigenaar van de winkel stopt me altijd nog een paar kleine beignets toe, zodat ik die al lopend uit het zakje, kan op eten. En als ik er net aan wil beginnen, komt er een zwerm aftershave aan gefietst, met daarop zwarte krullen en een stralende lach. In het voorbijgaan, wordt er nog even vanaf de fiets geschreeuwd dat “we om 13.00 uur bij de uni een broodje moeten eten als jij ook tijd hebt”. En.. weg is the man from Mexico...op weg naar een lezing. Thuis stop ik de kaas in de veel te kleine koelkast; daarvoor moet ik eerst de witte wijn herschikken. De laatste tijd heb ik veel bij het hotel meegegeten, mijn koelkast is overvol. Maar vanavond wil ik, zodra ik thuis ben, een canelloni met brocciu maken en een glas witte wijn drinken. Mijn was hang ik op wat kleerhangers te drogen; de waslijn is namelijk niet meer dan een meter breed. Maar het droogt uitstekend in de Corsicaanse zon.

 

“Nee prima! Ik kom er zo aan, pas de problème, tot zo!” hoor ik mezelf antwoorden. Het lijkt erop dat het reisgezelschap eerder aankomt en de vraag van zojuist is of ik wil meehelpen om het programma goed te laten aansluiten. Eerst meehelpen met de lunch. De chef heeft een prachtig lunchmenu opgesteld dat met dezelfde passie geserveerd moet worden. Snel doe ik mijn haren in een knot, deodorant op en ga ik richting het hotel. In de keuken staat de chef al klaar met een lepel om me te laten voorproeven van zijn lunchgerechten. Met een knipoog wenst hij me succes en kan de lunch beginnen. De gasten zijn verrukt van de smaken en geuren die voorgeschoteld worden en samen met de bijpassende wijnen wordt de lunch afgesloten met een prachtig dessert.

 

Zo is het opeens kwart over drie en kan ik een glas water bij de pass drinken. Dan kan ik ook voor het eerst denken aan ‘het broodje op de uni’ dat ik gemist heb. En dan kan ik mezelf wel voor mijn hoofd slaan dat ik gisteren in de club geen telefoonnummer heb gevraagd, dan had ik me even netjes kunnen verontschuldigen. Maar ik bedenk me ook dat het zo maar zou kunnen dat hij nog op de universiteit is, hoewel het al best aan de late kant is. De souschef heeft een scooter en die mag ik vast even lenen. De knot gaat omlaag, de helm er over heen en ik rijd voorzichtig door het ruige landschap richting de universiteit.

Hoewel een hele brei aan borden mij een beetje stuurloos maakt, kies ik het pad om bij de mensa uit te komen. Uit ervaring weet ik dat studenten ook graag na de les nog altijd graag bij elkaar hangen. De scooter parkeer ik tegen een boom. En inderdaad is daar bij het studentenrestaurant nog reuring en wordt er veel gelachen. En of ik geluk heb! De lach van Jorge komt mij tegemoet en kruist mijn blik. En “waar was je om 13.00 uur en was je het vergeten?” Snel slaat hij een arm om mijn schouder om me niet helemaal schuldig te voelen en dat voelt ontzettend fijn. “Als ik nu met je meega, jij op mijn fiets, ik op jouw scooter, dan kan je aan me hangen”, zegt hij. “Dan kunnen we nu een broodje eten, want studenten hebben altijd honger”.

 

Bij het hotel overhandigen we de scooter weer aan de souschef en besluiten we samen richting mijn appartement te lopen; de fiets aan de hand. Per slot van rekening heb ik aangegeven dat ik wel wil koken en dat mijn wijn de allerlekkerste van de stad is. “Broodjestijd is over, het serieuze eten dient zich aan”. We gaan naar binnen en ergens merk ik aan mezelf dat het goed voelt dat Jorge bij mij in huis is. Snel geef ik een rondleiding in mijn huis en pak ik twee glazen én de witte wijn. We spreken over alles, over zijn studie, familie en artsentoekomst en zijn liefde voor Corsica. Onze blikken raken elkaar vaak en we merken dat we elkaars gezelschap ontzettend op prijs stellen. Wat mij het meeste raakt zijn de lieve woorden over zijn moeder. Het wordt me duidelijk dat hij dol is op zijn moeder. Naarmate de bodem van de fles wijn in zicht komt, slaan de wimpers van Jorge steeds langzamer neer en worden ze met moeite weer over zijn blauwe ogen geduwd. We startten netjes op een stoel en een bank, maar Jorge heeft nu zijn laarzen uitgegooid en ligt gestrekt op de bank. Of ik lekker bij hem op de bank kom liggen, vraagt hij. Dat lijkt me op dat moment het aller heerlijkste wat me kan overkomen. Hij steelt een zoen, maar is binnen enkele tellen in dromenland. Hoewel ik ook even geslapen heb, ga ik van de bank af, gooi ik mijn kleren uit en stap ik in mijn koele bed.  Ik zie dat de donkere krullen van Jorge over de lange wimpers heen hangen. Het liefst had ik een zoen van hem gestolen, de perfecte man ligt in mijn appartement, maar die perfecte man slaapt. En ik laat hem lekker slapen, hij heeft zo’n intense glimlach, die moet je niet willen verstoren.

 

 

De dagen erna.

Ik sta ingeroosterd om het ontbijt in het restaurant te verzorgen, maar ik ben al iets te laat uit bed. De tijd om aandacht aan Jorge te schenken heb ik helaas niet; die ligt nog als een soort matador gestrekt op de bank. In zijn slaap heeft hij zelfs een glimlach. Fluisterend maak ik de belofte om snel bij hem terug te zijn. Maar uiteraard antwoordt hij niet, zijn ademhaling is regelmatig en zonder geluid. Lange tijd kan ik mij het niet vergeven dat ik geen klein briefje heb achtergelaten.

In het hotel zijn veel gasten die gebruik maken van de roomservice en ik heb het die morgen druk bij de chef met het uitvragen van de speciale aanpassingen. Met name de derde etage vraagt veel van mijn aandacht en concentratie. Wel is het altijd handig om de fooien te ontvangen, dus ik loop absoluut een stapje harder. Als ik thuis kom heeft Jorge mijn appartement verlaten; hij, daarentegen, heeft wel een briefje achtergelaten. “Tot snel x”, voorzien van een tekening van een knipoog en daarboven een echte sigaret.

 

De dagen die erna volgen, zijn dagen van ongemak en onrust. Jorge hoor of zie ik niet. Na het weekend informeer ik bij wat vriendinnen of ze Jorge hebben gezien, maar het blijft stil met de aanwijzingen. Redelijk radeloos fiets ik naar de universiteit om weer naar de mensa te gaan. Iemand moet toch weten waar hij is, desnoods de rector. En als ik dat punt van de rector bijna bereikt heb, komt een studiegenoot van hem op mij aflopen. Jorge heeft die zatermorgen een vlucht van Calvi naar Parijs genomen om daarna door te vliegen naar Mexico. Zijn moeder heeft een ernstig auto ongeval gehad en ze moet geopereerd worden. En daar wil hij graag bij zijn om haar te ondersteunen. “En”, zegt hij daarbij “over twee weken is het vakantie op de universiteit dus het duurt ook nog wel even voordat hij terug komt”. Dat is andere koek, dan ik verwachtte, maar ik ben wel een beetje beduusd van die boodschap.

 

De zomertijd in Corte is druk en het hotel is elke dag volledig bezet met gasten. Tijd om uit te gaan is er weinig; mijn afstudeeropdracht moet ook nog af. Maar als ik dan eens vrije tijd heb, pendel ik met vriendinnen tussen Corte en Calvi. Dan maken we wandelingen langs het strand en feesten en dansen we vaak tot ’s morgens vroeg. Aan Jorge denk ik totaal niet meer. Dat eigen hotel op Corsica zou toch verdraaid handig zijn, vinden we allen, maar eerst afstuderen.

 

 

Jaren later

Door de jaren heen, heb ik veel van mijn gasten persoonlijk leren kennen. Afgelopen zomer heb ik mijn eigen hotel van alle nieuwe gemakken voorzien en is er eindelijk een goede WIFI verbinding tot stand gebracht. Over een paar dagen vindt er een groot medisch congres plaats in Bastia, waarvan ik ook direct effect zie op mijn bezetting. Er is ook een aanvraag gedaan voor een bergwandeling. Ik kan niet direct zien hoe groot de groep is, maar de wandeling zal in het weekend moeten plaats vinden. Na afloop van een congres waaieren de artsen meestal over het eiland uit om er een vakantie aan vast te knopen. Ik kijk even in mijn agenda of ik dat weekend zelf beschikbaar ben. Het lijkt me weer eens leuk om zo’n internationaal gezelschap te ontvangen en ’s morgens in alle vroegte de hitte voor te zijn. En met een ‘yours sincerely’ sluit ik mijn bevestiging af en dat ik degene ben die de groep zal begeleiden. Nog geen uur erna krijg ik een reactie terug met de vraag of er ook scooter te huur is om het eiland te verkennen en deze beantwoord ik ook keurig. Samen met de chef bepalen we hoe we de lunchboxen zullen voorzien van lekkere gerechten en kunnen we de ingrediënten hiervoor bestellen.  

 

Als ik ’s avonds mijn laatste uitdraai maak en de computer bijna uit wil zetten, zie ik dat er een taxi voor het hotel stopt.  Was er een late-check in, die ik misschien gemist heb? Snel controleer ik de laatste lijst van Housekeeping, maar we zijn volledig bezet en iedereen is ingecheckt. En nog geen seconde later, ontvang ik een e-mailtje of er nog een kamer vrij is vanavond. lk kam mijn haar, check mijn mascara onder mijn oogwimpers en loop naar de receptie om de nieuwe gast te verwelkomen. En als ik opkijk vanuit de baliecomputer kan ik mijn ogen niet geloven als daar een grote bos krullen met een grote glimlach voor me staat. Het is Jorge! De jaren hebben hem nog mooier gemaakt dan hij al was, zijn donkere krullen en zijn stralende lach zijn er nog steeds. Onze blikken knallen tegen elkaar aan en als er sterretjes zouden vonken, dan zou de receptie in brand staan. Hij vertelt me dat hij het congres niet wilde starten, zonder de eerste avond in Corte door te brengen. Opgetogen vertel ik hem dat ik zo graag wil horen hoe het met hem gaat en dat ik geen kamer vrij heb, maar dat ik vast nog een witte wijn in de koelkast heb, maar dat ik nog steeds een fijne bank heb om op te slapen en waarom…en hoe... en dat dit het eiland van beloften is. Zijn vinger legt hij op mijn mond om me niet door te laten praten. Wat voelt dat goed hem te zien en te kunnen aanraken. “kom, we gaan naar mijn huis en jij slaapt in mijn huis vannacht, dan praten we eerst bij”. Het huis ligt op loopafstand van het hotel, maar voordat we op het pad zijn, staan we zoenend tegen de hotelmuur. In bed zie ik dat hij zijn tatoeage ook nog heeft.

 

‘s Morgens bestel ik een taxi voor hem zodat hij op tijd bij de start van het congres aanwezig is. Als hij me zacht zoent en “tot snel” zegt, weet ik dat ook ik die avond in Bastia zal doorbrengen. Bij de ochtendmeeting informeer ik de chef van mijn plotselinge afwezigheid en neem ik de laatste dingen nog door. Hij knipoogt en gebaart me snel te gaan. Het hotel kan best even zonder mij. Ik weet dat ik ook weer snel in Corte terug ben want de boeking voor de hike in de bergen is namelijk gemaakt door Jorge. Hoewel Jorge als spreker een belangrijke bijdrage levert aan het congres en hij druk is, schuift hij me ’s avonds bij de diners maar al te graag naar voren als zijn vriendin. De nachten beleven we gepassioneerd en vinden we het moeilijk om de dag apart van elkaar door te brengen. Samen reizen we na het congres zo snel mogelijk terug naar de bergen in Corte.

 

En zo gebeurt het dat we samen plannen maken om die week, na de berghike, zo veel mogelijk van elkaar te genieten. Met de gehuurde scooters rijden we door de bergen en stallen deze vaak bij de baai van Saint Florent. Het paradijselijke uitzicht en de groenheldere kleur van het water, maken zijn ogen nog sprekender. Zijn wimpers zijn nog even lang en indrukwekkend en donker. En als de zeewind zijn haar te warrig maakt, schuift hij het regelmatig achter zijn oor. Super aantrekkelijk. Die week met hem vliegt en we zijn voor het eerst een beetje stil als het moment van afscheid zich aankondigt. Onze tranen kunnen we niet bedwingen en met onze lippen aan elkaar vast geplakt, beloven we dat we elkaar met Kerst nog ontmoeten in Mexico City. Bij het familiediner kan ik eindelijk voorgesteld worden. Zijn moeder, maar ook zijn vader kijken enorm naar het samenzijn uit. Daarna gaat alles in een stroomversnelling en duurt het nog een half jaar voordat Jorge als arts in Parijs aan de slag gaat. Er gaat geen weekend voorbij of ik vlieg naar Parijs waar we tussen het drukke werkschema tijd voor elkaar maken.

 

Zomer 2020

Zo’n vijf jaar geleden heb ik mijn hotel pas verkocht aan een hotelketen. Dat is ook het moment geweest dat Jorge definitief bij me ingetrokken is op Corsica. Mijn huis had ik al laten uitbreiden met een zwembad, maar ik heb ook een extra praktijkruimte laten aanbouwen waarJorge  praktijk heeft.

Elke morgen zwemt Jorge een uur, voordat hij in zijn doktersjas richting de praktijkruimte loopt. Als hij zijn natte haren dan achter zijn oren wrijft, kan ik haast niet wachten tot het 11 uur is.  En al helemaal niet als hij onder zijn doktersjas een strak wit shirt heeft, dat ik van zijn lijf kan afscheuren. 

 

"Pas je goed op?  “Je schoenen zijn niet echt gemaakt om in de bergen te lopen hè!”, roept hij. "Waarom doe je die roze stappers toch aan? Of gaan we weer eens naar de club vanavond?"

 

 

Vandaag wordt het warm op het eiland en daarom ga ik al vroeg op pad om mijn dagelijkse ronde te maken. Ik pak mijn flessen water in en loop de stad uit.