De Bokkenwagen - een kinderverhaal 

 

“Zit het laken zo hoog genoeg? Dan kan je het zelf even terug slaan over de deken”. Mijn nog natte haren worden naar links geveegd en de bekende woorden ‘tot morgen’ zijn heel zachtjes gefluisterd. Ik maak me klein, want het is nog koud in bed en ik weet dat het verhaal begint…

 

Puk en Muk zijn twee zussen die helemaal achter in het dorp wonen. Het ligt er natuurlijk aan uit welke kant je komt rijden. Kom je uit westelijke kant, dan wonen ze achterin, kom je uit de oostelijke kant, dan wonen ze voorin. Ze hebben nog een zusje, Lili, maar die zegt niet zoveel omdat ze niet kan praten en niet veel beweegt. Als Lili lacht, komen er vaak tranen in haar grote ogen en als ze huilt, rollen die tranen over haar wangen. Dan aaien ze haar zacht over haar voorhoofd en trekken aan het koord van het speeldoosje dat boven haar hoofd hangt. Vaak komen ze van buiten gerend, omdat daar het meeste te beleven is en rennen dan weer terug naar hun andere vriend; de bok. Ongeveer anderhalve meter hoog, helemaal wit, twee kleine horens en niet te vergeten: een sik. En wat deze bok speciaal maakt is dat de onderkant van zijn bek, schuin staat ten opzichte van de bovenkant. Dat maakt het fijnmalen van het voer soms wat moeilijker.

De twee zorgen goed voor hun maatje; elke dag krijgt de bok genoeg hooi en plukken ze verse klaver. In het veld bij de wetering zijn vaak de mooiste veldbloemen te vinden en daarvan vlecht Puk dan een mooie krans die zij om de bok heen hangt. Het liefst met veel korenbloemen, margrieten en korenaren, maar het moet niet gaan kriebelen voor de bok. Want dan gaat de bok echt bokken, waarbij hij zijn horens het liefst in de buik van Puk blijft duwen. Maar vandaag is het kriebelgehalte laag en staat de bok rustig in de wei. Puk en Muk schateren het uit als de bok een ferme plas net naast hun klompen laat vallen. “Mijn klompen zijn helemaal doorgesleten aan de onderkant, ik moet nieuwe hoor, maar de pies komt er nog niet doorheen”, giert Muk het uit. “Dan bewaar ik deze klompen voor in de winter, want dan kan ik er zo goed mee over de straat glijden als het gesneeuwd heeft. Afgelopen winter kwam ik echt heel ver…ik rende en rende en op het aangestampte stuk deden de klompen mijn werk. Ik ging echt ver, joh!

Ik weet waar ze mooie klompen hebben, daar waar je droogvoer voor de geit kunt halen. Welke kleur neem jij?’

 

Elke zaterdag halen Puk en Muk de boodschappen voor Vrouw Holle. Vrouw Holle is een klein lief omaatje en draait soms met haar zakdoek tussen haar duim en wijsvingers als ze in haar stoel mijmert over vroeger. Ze loopt wat gebogen en krom, maar met al haar jaren, nog steeds niet dom. Dat laatste regeltje schreef ze overigens zelf een keer in een gedichtenboekje dat ze op tafel had liggen. In het kleine kastje in de keuken pakken ze een biscuitje uit de koektrommel, maar als ze willen, mogen ze er nog een paar pakken. Vrouw Holle dicteert wat er gehaald moet worden; een roggebrood, een pakje roomboter, een toetje en iets lekkers wat uit te delen is. “Mag dat alles zijn, dat wat uit te delen is?” vraagt Muk. Ze stoot Puk aan en fluistert dat ze een idee heeft, maar dan moet de bok wel even klaar gemaakt worden.

“Als jij dan nú naar de winkel gaat, dan tuig ik de bok en de wagen op”, zegt Muk. Je kunt zien dat ze vaker samen op pad gaan met de bokkenwagen. De bokkenwagen is hún domein. Het is een fijne en kleine houten omkisting bovenop de wagen. Binnenin liggen twee grote zachte schapenvachten en rood en oranje kussens op de bodem. In de wagen is een lampje gemonteerd waardoor je net elkaars gezicht ziet als het buiten donker is. Aan de bovenkant is een klein raam gemaakt om de sterren te bekijken. Aan beiden kanten, direct op ooghoogte, is een spleetje waardoor je genoeg zicht hebt op de weg die de bok loopt. Aan de voorkant zit een opstap en daaronder is er ruimte voor water en voer voor de bok en gereedschap. Het voer zit in een soort stenen emmer die er wat gelig uitziet, mét een hengsel. Het omhulsel is superhard en wat zo grappig is, er staan afbeeldingen op van mensen. Hun vader heeft hen verteld  dat de emmer ooit onderschept is bij iemand die deze wilde gaan verkopen en er richting Parijs mee wilde. Maar dat het eigenlijk wel een handige maatbeker was voor voer of water. En hoe de betovergrootmoeder een weldoordacht en charmant spel had gespeeld om de emmer nooit in Parijs te laten komen. Voor deze trip is de emmer goed afgevuld want de tocht is langer dan normaal en de bok moet geen honger krijgen onderweg. Dan stopt hij en loopt dan met kar en al het weiland in. Samen met het water en het voer worden er ook nog wat boterhammen met kaas ingepakt en een thermosfles warme chocolademelk. Die zijn voor hen beiden, mochten ze er trek in krijgen. De geit laat zich gedwee in het tuigje glijden en mekkert met plezier in het rond. “Hoeveel punten Käsesahne zullen we gaan halen om uit te delen? Dat hangt af hoe groot de stukken zijn, maar we zien het wel als we bij bakker Derks zijn. Ik heb zin in véél, lacht Puk. Het is om uit te delen!” corrigeert Muk haar.

 

De bok kent de weg. Heel gedwee loopt hij door de velden en de stoffige zandwegen. In de verte brandt het licht van een boerderij en dat puntje wordt steeds groter. Het is de boerderij met de lange blinde muur. Puk en Muk weten dat als je op dit punt de lamp van de bokkenwagen af haalt en je ermee van links naar rechts zwaait, je ze thuis nog zien. Dan weten ze waar je op de route bent. ”Ja, ze seinen terug”! Het duurt nog wel even voordat ze bij de bakker zijn, maar ze verheugen zich op het heerlijke gehobbel in de warme kar. En het duurt niet lang of Puk en Muk liggen al heerlijk tegen elkaar aan, te slapen. De bok stapt door.

 

De bok mekkert en staat stil. Een teken dat ze bij de bakker in Kranenburg  aangekomen zijn. Frau Derks lacht bij het zien van de gezichten van Puk en Muk, de rozige bolletjes kijken haar aan. “Nee hoor, we hebben niet geslapen, echt niet hoor” zegt Muk. Puk zit ook rechtop en wil graag weten hoe groot de stukken Käsesahne zijn. En voordat ze het weet staat de bakkersvrouw met twee heerlijke stukken taart voor de kar. “Dan moet de bok ook eten hoor” en ze pakt het voer en het water uit het vooronder. Zijn bek gaat van links naar rechts en soms valt er wat uit. Maar dat zuigt hij als het ware weer naar de binnenkant van zijn bek.

De bakkersvrouw komt even bij Puk en Muk zitten en aanschouwt het tafereel; wekelijks komen ze langs voor de bestelling ‘Buttermilchbrot’, het zeer smakelijke luxe brood. Ze vindt het leuk de meisjes groter en de bok ouder te zien worden. En als ze naar het gesmak van de bok luistert, ziet ze ook dat de emmer niet zo maar een voerbak is. Pas als de bok de emmer heeft leeg gegeten en het water er uit gedronken heeft, neemt ze deze in haar hand. Hardop zegt ze: “het leven van Christus”. Puk denkt dat ze “amen”, moeten zeggen, maar dat is het niet. De vrouw van de bakker rent naar achteren, door de bakkerij, naar de kerk. En komt terug met de pastoor. Beiden slaan kreten als “halleluja”, “dat kan toch niet waar zijn”, “ivoor”, “wijwaterketel”, “Situla”, “er zijn er maar vier op de wereld… 10e eeuw…deze moet het zijn”. De pastoor belt ondertussen met de vader van de dames en vraagt hem om zo snel mogelijk naar de pastorie te komen, want dit is de wijwaterketel die ze al zo lang kwijt zijn.

 

 

De bok mekkert; het signaal dat er weer actie moet komen om de terugtocht in te zetten. Maar niet voordat de bakkersvrouw met de hele voorraad Käsesahne aan komt lopen. Met een dikke knipoog zegt ze tegen Puk dat ze er onderweg best nog ééntje mag opeten, maar pas bij de boerderij met de blinde muur. En als ze de rest maar aan Vrouw Holle geeft om uit te delen. In het vooronder stopt ze de emmer met wat water terug en legt deze naast de broden. Gestaag loopt de bok weer over de stoffige zandwegen. De warmte maakt ze weer wat dromerig, maar Puk ligt met haar hoofd richting het vooronder en pakt de emmer. Met het beiteltje dat bij het gereedschap ligt, kerft ze de letters P,M en L onderop. Het is moeilijker dan ze dacht om door dit bikkelharde ivoor te komen, maar uiteindelijk lukt het haar. De bok mekkert en stopt: ze zijn bij de lange blinde muur.Snel springt Puk uit de wagen en beweegt de lamp heen en weer. Eerst de dozen bij Vrouw Holle afleveren, dan kan die gaan uitdelen, denkt Puk. Dan breng ik de kleine boodschappen morgen langs. Thuis lopen Puk en Muk even langs Lili en geven haar een aai; deze keer lacht ze.

De dag erop is hun vader al vroeg vertrokken richting Kranenburg, maar wat daar precies besproken wordt, weten ze niet.

 

In de verte hoor ik een dieselmotor starten. “Opstáán!”

 

Het is niet helemaal duidelijk wanneer de ivoren emmer ingewisseld is voor een andere emmer, maar sinds een tijd heeft Vrouw Holle altijd lekkernijen om uit te delen. De wijwater emmer is helaas nooit terug gekeerd in Kranenburg. Maar als je ooit de kans hebt om in het Metropolitan in New York de Situla te bekijken, probeer dan vanuit de onderkant naar boven te kijken. Dan zie je daar misschien de ingekerfde PML op de bodem staan.

 

 -in liefdevolle herinnering aan onze zus Lilian-